In het vorige deel kwamen in het kort aan de orde de betekenis van:
Zoekt en gij zult vinden, bidt en u zal gegeven worden, klopt en u zal opengedaan worden - Van Gods aangezicht verwijderd zijn - Wie zijn leven liefheeft zal het verliezen, maar wie het schuwt zal het behouden (Johannes 12: 25) – In het licht der waarheid – Wees volkomen zoals de Vader in de Hemel volkomen is - De hemel – Gij zult de vijand doden.
Betekenis van:
Je wapenuitrusting: Dit staat voor de geestelijke, dus innerlijke ‘uitrusting’ om ‘de strijd’ aan te gaan. De strijd bestaat eruit je ego te overwinnen opdat je weer heel wordt – ontdaan wordt van liefdeloosheid in welke vorm, mate dan ook - en bij God in volmaaktheid terugkomt. Deze uitrusting bestaat uit verschillende onderdelen die je sterk maken. Een harnas, zwaard, een helm vormen je wapenuitrusting en beschermen je lichaam. Geestelijk gezien beschermen deze je innerlijke houding, je denken en je doen. Een goede uitrusting is het halve werk.
Het harnas is dat wat jou ‘overeind houdt’ en zorgt voor bescherming van je hart, ruggengraat. Immers, zonder hart, geen leven. Een doorboorde rug geeft een verlamming en je kunt niets meer doen. Geloof en alles wat daarbij hoort vormt je harnas. Je hele wezen wordt er door beschermd. Je kunt immers pas goed, gezond, sterk zijn als je weet wat je wilt, als je hart op de juiste plaats zit (blijft) en niet ‘doorboord’ wordt, waardoor alle leven wegvloeit. Bloed is de drager van de ziel. Een zielloos krijger is natuurlijk niet veel waard. Hij weet niet waar hij voor vecht en kan ook de moed niet opbrengen om krijger te zijn. Hij is te zwak… Een krijger moet zich overeind houden. Dat lukt alleen met innerlijke overtuiging, die je ‘optuigt’, overeind houdt, sterk maakt.
Het twee snijdend zwaard. Een zwaard klieft iets doormidden. Een zwaard staat voor de waarheid waar je mee vecht en dat duidelijkheid geeft of beslist. Zoals een soldaat moet geloven in zijn vaderland dat hij verdedigt of de goede zaak waar hij voor strijdt, moet het zwaard de waarheid vertolken waar vanuit de soldaat vecht. De soldaat maakt met zijn zwaard onderscheid tussen goed en kwaad, links en rechts en kan dat alleen maar als hij weet wat waar en goed is. Hij zal er de kracht door vinden om vanuit die waarheid te strijden. Een zwaard geeft richting en beslist, zoals ook de waarheid van waaruit een mens in het leven staat, bepaalt of hij uit liefde of niet liefde leeft. De engel in het paradijs versperde Adam en Eva met het zwaard de toegang naar het Paradijs. Dit moet zo begrepen worden, dat de waarheid van God die de engel vertegenwoordigt, door Adam en Eva op dat moment niet werd gekozen. Logischerwijze kunnen zij dan ook niet ‘bij die waarheid zijn’, omdat ze dat zelf niet willen. Ze kozen voor de slang en niet voor Gód! Het is dus niet zo dat Gód de toegang ontzegde, maar dat de mens zélf zich de toegang tot God moeilijk maakt omdat hij dacht dat het wel anders kon, namelijk doen wat de slang (het kwaad in de mens die ook een mening, een wil heeft) te volgen!
Helm. Een helm beschermt het hoofd. De zintuigen en het denken. Denken met je verstand is natuurlijk heel belangrijk, maar dat denken moet gevoed worden door het hart dat gezond en sterk is. Is het hartsdenken in orde en helder, dan is het denken ook ordelijk en helder. De soldaat met het hart op de goede plaats kan op een juiste wijze blijven denken. Hij is beschermd door de helm. De helm ophebben kan ook betekenen dat iemand heel goed, extra verbinding heeft met God, dus met hoger denken waardoor zijn denken een vlucht kan nemen, waardoor hij oplossingen ziet die hij anders gemist zou hebben. Een wapenuitrusting zonder een van deze 3 beschermmiddelen is zwak. De juiste uitrusting is vertrouwen, geloof en vaste wil de liefde te doen, ongeacht eigenbelangen. Is deze uitrusting er, dan is er optimale bescherming, want de ziel en God zijn dan met elkaar verbonden, waardoor het optimale wordt gewild, gezien, aangetrokken en gedaan en het kwaad niet wordt gewild, wordt herkend, afgestoten en niet wordt aangetrokken..
‘Op de jongste dag zullen zij die in hun graven zijn, opstaan’:
De jongste dag is het moment dat de ziel inziet waarom het ging, gaat, wie zij is, was en wil zijn. Dat moment is het ‘jongst’ als de ziel los komt van haar lichaam bij de dood van haar lichaam. De schellen vallen haar dan van de ogen en zij gaat zien in het licht dat zij zelf heeft eigengemaakt, wat er goed was maar ook niet zo. Ze ziet dus wat wáár (waardevol was) en ónwaar (ballast, gebrek, onwaar). Ze wordt dan geholpen om verder te groeien en kan dan al naar gelang ze het goede wil of niet, snel of langzaam door ontwikkelen tot alsnog wie ze bedoeld is te zijn. Het gaat telkens weer om het inzien wat pas lukt als de ziel dat WIL en er voldoende LIEFDE in de ziel is, dat licht, kennis, waarheid verschaft óm te kunnen inzien. Alleen liefde is de groei. Een jongste dag is altijd het eerste nieuwe van iets.
De zielen die in hun graven zijn, zijn ‘dood’. Ze zijn slachtoffer geworden van het niet geloven in, het niet doen van liefde zoals dit de bedoeling was met hun leven. Het niet gebruiken van liefde is doden! Er is dus onwetendheid die altijd gebaseerd is op onwil het goede te doen. Immers, IEDERE ziel heeft kansen te over gehad in allerlei vormen en situaties waarin die mens op aarde was en wat hij op zijn pad kreeg, om te veranderen naar het zijn van een beter mens. Ieder mens heeft ook gehoord van God, van een geestelijk leven na dit leven en had kunnen weten, geloven dat het aardse leven een middel was tot het doel de ware liefde in zichzelf te ontdekken en te benutten ten dienste van zichzelf en zijn medemens (dat is God bovenaan zetten (de meeste eer geven) door dik en dun). De ziel die dit niet wilde, was teleurgesteld, onjuist opgevoed, gemakzuchtig, eigenmachtig enzovoort. Zij kreeg echter toch allerlei op haar pad om deze minder fraaie omstandigheden of eigenschappen om te polen of te benutten tot een betere zielsgesteldheid en vastere wil. Geen ziel kan dus zeggen dat zij ‘het niet wist’, of ‘geen kansen had gehad’. De ziel graaft dus haar eigen graf. Dat graf is dan een zijn in grote donkerte en ‘gevangenschap’. De ziel haar binnenwereld bestaat immers uit donkerte, en grootste onvrijheid als zij zichzelf had beperkt in haar mate van liefdeloosheid. Ze ervaart haar prachtige binnenwereld niet, omdat zij is gaan geloven in de onwaarheid die zij zou zijn, wat haar verteld of aangedaan was, en kon dat niet overstijgen en bleef dus vast in de overtuiging dat zij een mislukking, nutteloos, onwaardig of ‘fout’ was. Ze kon dan God ook geen eer geven. Ze geloofde dan ook dus niet in Jezus die had gezegd dat IEDER mens zijn waarde heeft, en ieder mens de taak, het doel heeft de liefde in zichzelf te ontwikkelen en te gebruiken. De ziel die niets meer van haar mooie binnenwereld ervaart, ervaart een grootst mogelijke levenloosheid, status quo, en ziet al haar eigenschappen en daden en wensen als een groot ‘spookhuis’, wat voor die ziel echter niet te veranderen is. Alles wat ze wil en liefdeloos is, ontglipt haar. Er rest haar niets dan smachten naar iets beters dat niet komt, zolang ze blijft vasthouden aan haar liefdeloze overtuigingen en neigingen. Dit in meest mogelijke liefdeloosheid, egoïsme en hoogmoed, is de dood van de ziel in haar zelf gegraven graf.
De ziel is geestelijk, dus niet echt ‘dood te krijgen’. Wel kan zij dus ‘hel’ in allerlei vormen en mate ervaren wat het geval is als zij voor het liefdeloze heeft gekozen en blijft kiezen. Het niet willen ervaren en doen van liefde, doet ‘in de hel zijn’ waar de ziel inactief (dood) is wat betreft het zien en ervaren van het leven met al wat daarin is, het licht, de hemel.
De prachtige wereld die door het doen van het ware en goede in de ziel wordt ontwikkeld, blijft bestaan en vormt de wereld van de ziel waarin zij leeft. Dit licht, deze innerlijke wereld ontvouwt zich uit het licht (inzicht en goede wil) in de ziel. Deze lichtwereld wordt dus helderder, ruimer doordat de ziel toeneemt aan liefde. De ziel wordt steeds sterker en wijzer door dat goede te willen en de wil zo sterk te maken dat de ziel niet meer wordt verleid, aangetrokken door de materie, door het liefdeloze dat haar eerder aantrok of deel van haar ziel uitmaakte in welke vorm dan ook.
De ziel staat op uit haar graf door toe te nemen aan liefde, waaruit alle beweging (actie) voortkomt. Licht uit God IS het leven, IS beweging en dus groei.
Er is dus nog steeds groei, alleen vanuit de innerlijke gesteldheid van de ziel. De ziel verlaat haar graf door dit te willen en zich hard te maken om het goede te doen en het verkeerde af te leggen. Dat is nog steeds mogelijk, maar lastig als de mens op aarde al erg gemakzuchtig, eigenwijs, hoogmoedig, egoïstisch was en van God niets wilde weten. Goede mensen kunnen makkelijker doorgroeien naar een betere sfeer omdat zij van nature al het goede wilden en deden. Zij dienen in het hiernamaals ‘alleen nog maar’ God te gaan erkennen willen zij in de hoogste sfeer komen te leven, in de nabijheid van God, waar er geen enkel gebrek, geen enkel licht niet is en dus ALLES bewust is.
‘Opstaan uit het graf’ is dus wakker (bewust) worden, inzien wat er in de ziel nog totaal onbewust was. De ziel die vindt, denkt dat ze alles al heeft wat ze verlangt en zoals dat op aarde ook al was of er op lijkt, zal nooit zo gauw wakker worden, want ze wil niet gestoord worden in haar leventje waar het voor haar doen en idee prima vertoeven is. Toch zal ook deze ziel gaan merken dat wat ze wil geen stand houdt en zal ze gaan lijden doordat ze niet krijgt wat ze wil, al leek dat aanvankelijk wel. Ze zal dus moeten gaan zoeken en krijgt hulp als ze dit vraagt. Echter, het is wel zo dat een ziel zich met gelijkgerichte zielen in een bepaalde sfeer bevindt. Het zal logisch zijn dat er dan weinig hulp uit die sfeer kan komen, want ieder heeft het zelfde niveau van liefde en wil het vergelijkbare, al kan het zijn dat mensen om verschillende verlangens bij elkaar ‘wonen’.
Wonen is verblijf houden. Een ziel houdt dus verblijf waar zij overeenkomstig haar interesses, verlangens, wensen, maar ook verslavingen wil zijn. Ze kan niet in een sfeer ‘wonen’(zich ophouden)) waar zij er geen licht voor heeft. Immers, alles wat goed en waar is, is onuitputtelijk bereikbaar ALS de ziel die hoogste mate van onbaatzuchtige liefde die God is, heeft eigengemaakt. Vóórdat dit bereikt is, is de ‘hoogste hemel’ dus onbereikbaar. Er zijn echter talloze sferen waarin zielen zich kunnen ophouden; prettig, lijkend op een doorsnee natuurlijk leven zoals dat op aarde was, gezapig, druk, rustig, eentonig, meer of minder liefdeloos of met de hoogste diversiteit en mogelijkheden of hels als liefde geheel ontbreekt. Toch is er voor iedere ziel groei mogelijk tenzij de ziel dit niet wil. Alles staat en valt met de eigen wil. Dat is op aarde al zo, maar zeker ook in de geestelijke wereld, waar er niets anders is dan de eigen vrije wil. Waar Gods liefde niet wordt gewild en de ziel wil haar eigen weg wil (blijven) doen, is dat haar goed recht, maar zal zij nooit de eeuwige onvoorstelbaar prachtige werelden kunnen ontdekken of eigen maken die in haar liggen te wachten. Immers, alleen in de Liefde die God bedoelt is alle licht, zijn alle mogelijkheden is er oneindige ontwikkeling en groei en vrijheid. De ziel die dit licht niet wil graaft dus haar eigen graf.
In de sferen in de geestelijke wereld is er een scheiding, terwijl dit op aarde niet zo is. Hier lopen geluk, ongeluk, gezondheid, ziekte, waarheid, leugen door elkaar en dienen we juist uit al die momenten en tegenstellingen het goede te kiezen juist door die negatieve dingen te ervaren. We leren dus het liefdeloze niet te willen door juist alle tegenstellingen van liefde en liefdeloze, van goed en kwaad in allerlei soorten en maten. In de geestelijke wereld wordt dus de ziel zich bewust van wat ze ooit was omdat ze dat ZELF zo gekozen heeft! Ook dat is liefde dat de ziel zelf ervaart wat zij ooit wilde. Groei ligt dus nogmaals in het willen veranderen, inzien waarom en waartoe. Dat is leven: eindeloos ontwikkelen. Omdat God, het Leven eindeloze groei IS, zal een ziel dus eens moeten willen LEVEN UIT LIEFDE om onbeperkt te kunnen groeien om dan pas de TOTALE waarheid te kunnen (gaan) bevatten en ervaren, wat dus NOOIT zonder belangeloze liefde mogelijk is en ook niet zal, kan zijn! Zolang een ziel haar SCHIJN waarheid ervaart - die zij echter als waarheid, soms zelfs als hoogste ‘hemel’ ervaart - heeft ze dus liefde tekort en zal ze ongelukkig zijn naar mate die liefde haar ontbreekt. Zodra een ziel ánders wil - dus wil gaan groeien - neemt het leven, licht toe en komt er hulp die de ziel op weg helpt. De ziel die die hulp aanneemt en laat zien dat zij de verandering écht wil, zal dus groeien en winnen aan bewustzijn.
Tijdens het leven zijn er natuurlijk ook talloze ‘nieuwe beginnen vanuit inzicht’, maar met deze Bijbeltekst wordt met name bedoeld dat de ziel dus een nieuw bewuster leven ingaat bij het moment na de lichamelijke dood, dat zij inziet en ook de verandering WIL!
De slaap der doden slapen.
Je kunt als mens je kop in het zand steken en voor jezelf vinden dat je iets niet hoeft, niet wil, niet kan, niets waard bent enzovoort. Je ontwikkelt je zodoende niet, want je hebt al een mening over jezelf die lastig valt bij te stellen als je door je eigen houding ook inderdaad niet verandert en je omstandigheden dus ook niet verbeteren. ‘Dood’ in de Bijbel betekent altijd afleggen van materie of geen licht, liefde hebben en puur onwillig of onwetend zijn van wat liefde is. De ziel die dood is, is zich niet bewust van wie zij is, is te zwak of te liefdeloos waardoor zij ook nooit iets zal ondernemen.
Zij leeft dan niet. Ze is zich niet bewust van wie zij in wezen is. Ze kent het leven niet.
God kan zich dan niet (meer) met een dergelijke ziel verbinden omdat de ziel geen contact heeft met de waarheid die zij is en die haar normaliter dagelijks wordt ingegeven via adviezen, troost, hulp en mooie gedachten. Een dergelijke ziel zal dan ook verzuchten dat God toch echt niet om haar geeft. Begrijpelijk, maar God kan een ziel die niet in liefde gelooft en niets meer wil en er zich zelf niet meer voor wil inzetten, helpen. Inactiviteit is een aspect van dood. Inactiviteit is een aspect van het kwaad, dat niet God is! Waar niet-liefde is, kan God ook niet zijn, zoals er ook niet tegelijkertijd dood of leven kan zijn op dezelfde ‘plek’. Je kan maar één ding tegelijk kiezen. Een levendige ziel zal ook een actieve ziel zijn. Al wil en doet ze niet altijd het goede, ze kan wel sneller groeien door juist de foute acties die ze soms wil en doet. Ze drinkt het leven… Maar een ziel die gemakzuchtig, lui, inactief is om liefde te doen, zal veel moeizamer groeien. Ze maakt dan ogenschijnlijk minder brokken (zo kan dat dus lijken) maar maakt het zichzelf en anderen vaak heel moeilijk omdat ze de liefde niet of maar mondjesmaat wil en doet. Ze gelooft er immers niet in. Ook in het leven na dit leven wordt het er niet beter op voor deze zielen, omdat immers in de hoogste zelfwerkzaamheid juist het leven ligt!!!
Ook hulp van alle kanten kan gegeven worden, maar een dergelijke ziel zal liever blijven slapen en dus blijven doormodderen. Een mens zijn ziel is ‘dood’ als ze geen liefde meer heeft voor het leven, voor zichzelf, voor zijn medemens. Er is dan een status quo, waardoor deze ziel zelf niet de deur open doet naar het licht. Dat licht is trouwens verduisterd door haar liefdeloze gedachten en overtuigingen en daden daaruit, waardoor zo’n ziel ook het licht niet eens kan herkennen. Ze gelooft ook niet dat dat licht bestaat! Ze zag het licht in wat zij goed noemde. Maar ze is er nu achter gekomen dat de ‘naakte waarheid’ anders is dan ze dacht. Ze is dan – juist omdat ze niet geloofde in liefde (al wilde ze het soms wel…) – niet bij machte die liefde te vinden. Ze noemt rust prima en actie zinloos. Ze heeft geen inzicht in wat waar en goed is. Immers, ze heeft geen liefde genoeg om het ware te herkennen en er voor te gaan! De ziel laat dan maar gebeuren wat er gebeurt, aanvaardt van alles, al is het maar ‘niets’ omdat ze nergens meer in gelooft, zelf ook liefdeloos wordt en inactief wat betreft plannen maken, ondernemen, naar zich toe trekken van wat ze hoopt of graag zou willen. Ze wil of hoopt ook niets meer. Daarbij heeft ze er vaak door al haar overtuigingen en verkeerd gerichte wil of zeer zwakke wil allerlei excuses klaar om maar te blijven zoals ze is. ‘Ik ben voor het ongeluk geboren, ik ben een pechvogel, ik had geen kansen, jij wel, de buitenwereld heeft mij kapot gemaakt, er is geen hulp, God houdt niet van mij, Hij straft mij, ik moet dealen met dit karma, het is mijn lot enzovoort’.
Vaak heeft ze ook de grootste onzin voor waar aangezien en is ze misleid, teleurgesteld door het aardse leven in plaats van dat negatieve los te laten, op zoek te gaan en te gaan of te blijven geloven in de kracht van eeuwigdurende liefde die nog altijd voor haar bereikbaar is…. zodra ze maar begint te willen… en ze het écht meent! Omdat de ziel een geestelijk ‘iets’ is, blijft zij eeuwig bestaan. Het is dus niet zo dat een ziel eeuwig niets ervarend slaapt, wat men nogal eens denkt.
Slapen is eigenlijk niets anders dan onbewust zijn, onwetend zijn van de kracht van liefde die God is en in al wat is doorwerkt en dát schept wat mensen vanuit hun liefde (of eigenliefde) scheppen. Slapen is ook je van de domme houden uit gemakzucht, hoogmoed of eigenwijs zijn. Soms dut de ziel in omdat zij zo beschadigd is dat ze niets te maken wil hebben met hoop en geloof, uit angst nog meer teleurgesteld te worden. Ze is dan onvermogend geworden en benut haar talenten, eigenschappen niet meer. Ze verslaapt haar leven.
Je rechterhand afhakken. De hand staat voor handelen, doen. Als je rechterhand iets doet, dan moet je die hand ‘afhakken’. Afhakken betekent met je linkerhand niet de aanleiding vormen om je rechterhand iets te laten doen. Links staat voor je geweten, je emotie, je denken, je willen. Wat je geweten dus weet, moet je doen Je wil het goede, als je je geweten, je hart, de waarheid, de liefde volgt. Geen mens ontbreekt zijn geweten. Alleen wanneer een mens zo puur slecht geworden is, is hij gewetenloos en is hij niet meer stuurbaar, totdat hij zelf in een bepaalde situatie komt dat hij weer in contact komt met zijn geweten, al is het maar voor eventjes. Wat tegen het geweten ingaat is nooit goed en moet je ‘afhakken’. Een eind maken dus aan wat je rechterhand zou willen doen. Uitvoering van iets dat niet goed is, is natuurlijk altijd slecht, want het doen zorgt voor de meest mogelijke ellende als de aard van dat doen liefdeloos was. Je rechterhand voert altijd iets dat je linkerhand wilde, geloofde, uit. De mens bestaat uit een wil, geweten, hart en een lichaam dat uitvoert wat dat hart wil. Een mens kan soms iets impulsief doen, maar toch is er altijd ergens een kiem geweest die de aanzet was tot dat doen. Daarom moet een mens heel goed weten wat hij wil, voordat hij iets doet! Als je geen controle over jezelf of wat je wilt, hebt, zul je je rechterhand moeten afhakken, zodat je datgene niet kan uitvoeren! Dwang is een laatste mogelijkheid dat mensen die een niet controleerbare of liefdeloze wil hebben, het slechte uit te voeren. Daarom staat er ook in de Bijbel dat mensen soms tegen zichzelf en anderen beschermd moeten worden als hun wil verkeerd is en dit tot schade leidt. Dat is de betekenis ook van het moeten afhakken van de rechterhand. In werkelijkheid is het door God nooit bedoeld een rechterhand af te hakken of een oog uit te rukken.
Oog uitrukken. Iemand die iets ziet waardoor hij verleid wordt om datgene te doen, waarvan hij weet dat dat niet goed is, moet het oog worden uitgerukt. Eigenlijk hetzelfde als het voorgaande. Wat je ziel ziet en verleidelijk is voor die mens, moet hij uit de weg gaan. Het oog uitrukken betekent: niet mee in aanraking komen, niet zien, zodat je er niet verlekkerd door wordt. We weten allemaal dat een sigaret zien roken, iets lekkers zien eten, de neiging kan oproepen ook dat zelf ook ‘toch maar te doen’, als je er een zwak voor hebt. Het oog is de spiegel van de ziel. Wat de ziel werkelijk wil, ziet zij. Zo kan een zwak, verslaafd mens in alles het goede zien, als dat hem goed uitkomt. Als je je oog uitrukt, kun je niet meer kijken en wordt je niet meer in verleiding gebracht. Het gaat hier dus meer om de verleiding, terwijl bij het de hand afhakken gaat om je geweten, je wil die je moet onderzoeken. Het is dus nooit de bedoeling geweest dat iemand de ogen werden uitgestoken als straf voor zijn misdaad!
Gera Hoogendoorn-Verhoef