Een vorm kan niet eindeloos bestaan, omdat alles wat materie is, zijn beperking heeft en dus tijdelijk en plaatselijk is. Materie is totaal onvrij dus 'gevangen' en beperkt. Omdat een vorm ook uit materie bestaat, is een vorm dus altijd tijdelijk, plaatselijk, beperkt en veranderlijk.
Iets dat materieel is, kan nooit op zich bestaan en kan nooit eindeloos voortduren, omdat materie niet eindeloos is, maar begrensd.
Materie kan niet anders zijn of doen, dan het bewustzijn in die vorm is of wil.
Dat noem je 'gericht' zijn.
Gericht zijn is dus een staat van zijn, waarbij je onvrij bent en alleen doet wat in die vorm, of dóór of mét die vorm mogelijk is.
Kan, wil het bewustzijn in de materie anders, dan de vorm is, dan is er grote beperking.
die vorm ervaart haar zijn dan als lijden.
Lijden is dus onvrij zijn.
Beperking hebben, is lijden.
Beperking is tijdelijk.
Beperking kan niet opgeheven worden, dan alleen door iets dat ontbrak op te nemen of toe te voegen.
Door beperking is niet alles te ervaren.
Daarom lijkt alleen het déél dat je ziet en ervaart, wáár voor jou.
Voor een ander, kan dus iets heel anders (het andere 'deel') net zo waar zijn!
De 'rest' van wat waar is, kan dus nooit in het totaal ervaren worden, tenzij het bewustzijn in die materiële vorm perfect, volmaakt, dus gelijk is aan het 'iets' dat dat leven gaf.
Dat bewustzijn in die levensvorm kan dus pas alles ervaren en weten, als het gelijk geworden is aan het 'iets' dat het leven zélf is.
Dat bewustzijn, die intelligentie moet dan dus gelijk willen worden aan het 'iets' dat perfect aanwezig is in haar!
Dat bewustzijn moet dus niet meer afgescheiden willen zijn van de levensbron.
Zolang bewustzijn afgescheiden is van de perfecte levensbron, ervaart zij gebrek, tijdelijkheid, beperking, wat lijden in houdt.
Al wat ergens hoe, waar, wanneer dan ook leeft - dus in een materieel bestaan is - is dus beperkt, in bepaalde mate onvrij en lijdt dus per definitie.
Alle bestaansvormen, dus ook mensen, lijden dus per definitie alleen al omdat zij de andere
(perfecte) geestelijke wereld in zich niet kennen, niet zoeken, niet dulden, niet gebruiken.
Waar een levensvorm die in de beperking zit, zich zou gaan begeven naar de andere polariteit en daarmee voortgaat en zich niet laat afhouden van die ontwikkeling, wordt zij steeds minder beperkt en krijgt zij meer en meer kennis en mogelijkheden, tot alle beperking en verval en tijdelijkheid zijn opgeheven.
Dan is er dus ook alle vrijheid en tegelijkertijd is dan alle beperking opgeheven.
Juist omdat bewustzijn 'alle kanten op kan willen',omdat bewustzijn niet stoffelijk is, dus onbegrensd is, is er een uitdijen, wat nooit ophoudt! Dat uitdijen, vervolmaken, groeien is de drang van expansie dat aanwezig is in al wat leeft. Een drang van inkrimpen of uitdijen, van groeien of vervallen, van groter worden of kleiner worden.
Ook in het bewustzijn, in de intelligentie die die vorm, dat lichaam bij elkaar houdt, zijn er dus ook 2 krachten aanwezig. Ook hier is weer die polariteit te vinden.
In al wat leeft is er een ja en een nee. Een willen en niet willen, een kunnen en niet kunnen, een mogen en niet mogen, aantrekken of afstoten, perfectie of minder, liefde of geen liefde, haat of geen haat, geduld of geen geduld, dienstbaarheid of juist niet, egoïsme of er zijn voor de ander, hoogmoed of deemoed, alles willen geven, of alles willen nemen.
Overal zijn er dus allerlei uitersten en fasen daarvan, want het hele leven, geestelijk en materieel bestaat uit allerlei uitersten in allerlei hoedanigheden daarvan.
Zo heb je een beetje levenskracht of veel levenskracht. Veel warmte of weinig. Veel doorzettingsvermogen, of niet, veel, vaste wil of willoosheid, kracht of weinig kracht, barmhartigheid of amper, enz. enz.
Waar nu een bepaalde eigenschap ophoudt of begint is lastig te zeggen en hangt van veel factoren af. Wanneer houdt nu b.v. barmhartigheid op. Wanneer noem je iets nu wel of geen liefde. Wat is nu wel goed of niet. Hoe je dit ziet, hangt af van je eigen mening, ervaringen die je had, leerschool, opvoeding, maar ook graad van bewustzijn, inzicht, goede of slechte wil, of je mate van intelligentie, waardoor je ook weer alles door een andere bril beziet. Het gaat erom te weten wat goed of niet goed is. Daar heb je kennis voor nodig. Zonder referentiekader kun je nooit bepalen wat wel of niet zus of zo is. Immers, je laat dan je eigen overtuiging die gevormd is door allerlei spreken. Voor de ander kan evenwel iets anders helemaal waar of juist ook niet waar zijn!
Het hele leven bestaat dus uit fasen van eigenschappen, bepaald bewustzijn, dat overeenkomstig de wil, de kennis, kracht, behoefte, geaardheid iets anders wil en kan... en tot doel heeft!
In iedere levensvorm, of het nu gaat om een rots, een ei, een zaadje, een mensenlichaam, een bacterie, een molecuul, een atoom, een planeet, een mega zon, een lichtdeeltje, zijn bepaalde eigenschappen aanwezig die dat deeltje, dat lichaam, die vorm maken tot wat het is.
Zolang die vorm leeft en bestaat, doet die vorm zoals het innerlijk in die vorm is...
Als die vorm is opgelost - al is dat door miljoenen jaren heen (rotsformaties) - kan het niet anders, dan dat de intelligentie in die vorm vrijkomt en ergens moet blijven!
We gaan later nog eens stil staan bij wat er gebeurd met bewustzijn dat vrij komt uit een vorm, lichaam die is opgelost (dood is gegaan).
Volgende keer staan we stil bij de aard van de levensbron waar alle leven uit voort moet komen.